Bron: Ovidius, Metamorphosen, VIII, 626-720 (Ovidius was een Romeins dichter die leefde van 43 v. Chr. - 17 n. Chr.).

"De macht van de goden is onmetelijk en wat de goden willen dat geschiedt, geschiedt ook. Als je nog twijfelt, luister dan naar mijn verhaal.

In het Phrygisch heuvelland bevindt er zich een laag ommuurde plek, waar een eik en een linde bijeen staan. Ik zag ze ooit zelf staan. Mijn vader Pittheus had me naar de streek gestuurd waar eens zijn eigen vader, Pelops, had geheerst. Niet ver daarvandaan ligt een moeras.
Ooit woonden er daar mensen, maar nu leven er alleen duikertjes en waterhoentjes. Ooit kwamen Jupiter en zijn zoon Mercurius, onherkenbaar in een mensengedaante, aankloppen aan wel duizend huizen en vroegen om een plaats om te slapen. Bij alle duizend huizen werd hun dit geweigerd, behalve bij een. Baucis en Philemon, die al op leeftijd waren, lieten de vermomde goden binnen in hun hutje met een dak van riet een stro. Toen Baucis en Philemon nog jong waren, waren ze daar getrouwd en daar waren ze ook samen oud geworden. Maar door hun armoede te aanvaarden, konden ze er tevreden leven.
Toen de goden zich diep bukten voor de lage deur en het huisje betraden, haalde de oude man een bank en nodigde de twee uit om te rusten. Baucis legde eerst gedienstig een lap van jute op de bank en wierp daarna nog enkele bladeren en droge schors in de open haard zodat het vuur niet uitdoofde. Toen dit aanvankelijk niet lukte, blies ze met haar oude-vrouwen-adem in het vuur; toen gooide ze droge takken die ze van een vliering had gehaald in het vuur onder de kookpot. Vervolgens sneed ze de groenten die haar man uit de tuin had gehaald. Ze nam van een balk (die grotendeels het huisje stutte) een zwartgerookte ham en sneed er een kleine plak af die ze vervolgens in het kokend water legde.
Tijdens het werken werd er gepraat om het lange wachten aangenamer te maken. In een houten teil werd er halfwarm water gegoten opdat de gasten zich zouden kunnen verfrissen. De bank die als tafel dienst deed, werd bedekt met een kleed dat gewoonlijk alleen gebruikt werd bij feestdagen, wat niet wegnam dat het kleed tot op de draad versleten was. De goden namen plaats. De oude vrouw schoof bevend een tafel met drie poten bij hun bank. Een poot was korter dan de andere maar dit werd verholpen door een potscherf onder de korte poot te leggen.
Daarna werd de maaltijd opgediend: groene en zwarte olijven; herfstkornoeljes in heldere bouillon; andijvie, radijzen, een groot stuk kaas en eieren die in halfwarme sintels gekookt waren. Dit alles werd opgediend op borden van gebakken aarde; de wijn kwam uit een kan van hetzelfde materiaal en de beukenhouten bekers hadden barsten die met was gestopt waren. Al snel volgde de tweede gang en als toetje kwam er een schaal met noten, vijgen, dadels, pruimen en druiven uit de wijngaard, met in het midden een honingraat. De maaltijd was een feest omdat de oudjes genoten van hun gastvrijheid. Al etend zagen Baucis en Philemon dat de wijnkan, waaruit ze al talloze keren hadden geschonken, zich vanzelf weer vulde.
Onmiddellijk begreep het koppel dat hun gasten goden waren en ze smeekten hen om vergiffenis voor de simpele maaltijd en voor hun armoede. Dadelijk wilden ze hun enige huisdier slachten: een gans. Maar het kwieke dier ontsnapte aan de stramme oudjes en uitgerekend bij de goden zocht het zijn toevlucht. De goden verboden hen de gans te doden en zeiden: "Ja, wij zijn goden en deze streek vol zondaars zal zo meteen de straf krijgen die ze verdient. Jullie gaan vrijuit, maar jullie moeten wel jullie huis verlaten en met ons meekomen, de helling op."
De oudjes deden wat gevraagd werd en begonnen, leunend op hun stok, moeizaam aan de lange beklimming. Toen ze de top bijna hadden bereikt, keken de oudjes om en zagen dat het gehele landschap in een waterplas verzonken was: alleen hun hutje bleef nog over. Terwijl ze diep ontdaan jammerden over het noodlot van hun volk, veranderde hun klein strooien hutje in een immense tempel. Een balk werd een zuil, de aarden vloer veranderde in marmer, het stro werd goudkleurig, het dak werd afgezoomd met een gouden kroonlijst en de deur werd een fraai gebeeldhouwde poort. Jupiter stelde de oude man en zijn vrouw gerust en omdat ze zo rechtschapen waren, wilde hij hun innigste wens vervullen. Na kort beraad kwam het antwoord van Baucis en Philemon: ze wilden beiden priester worden in de tempel van Jupiter en samen sterven opdat geen van beiden zou moeten treuren op het graf van zijn levensgezel.
Philemon en Baucis BoomJupiter verwezenlijkte hun wens; zolang ze leefden, bewaakten ze de tempel. Ze spraken nog altijd over die wonderlijke gebeurtenis tot ze op een keer, hij bij haar en zij bij hem, plots groene blaadjes zagen groeien; het duurde niet lang of boven hun hoofden torende een kruin. Ze hadden nog net de tijd elkaar vaarwel te zeggen en elkaars naam uit te spreken; dan verdween hun mond in het groen van het loof. De Phrygische bewoners vertellen nog steeds over deze twee bomen die uit mensen zijn ontstaan. De takken hangen vol met kransen, dat heb ik zelf gezien. Ik heb er ook een in gehangen met de volgende woorden: Goddelijk zijn zij die door de goden verzorgd worden; laat hen die geëerd hebben, geëerd worden."