Codex Aleppo Codex Alexandrinus Archaeological Study Bible Codex Sinaïticus Paulus' tweede zendingsreis

Codex Aleppo


Middeleeuws handschrift van de Hebreeuwse Bijbel (TeNaCh) uit de 10e eeuw. Geldt als het meest gezaghebbende Hebreeuwse Bijbeltekst.

Codex Alexandrinus


Eén van de oudste en meest volledige Griekse handschriften van de Bijbel (LXX en NT); dateert uit de 5e eeuw.

Archaeological Study Bible


Een aanrader: de Archeological Study Bible, te verkrijgen in verschillende Bijbelvertalingen. Complete Bijbel met archeologische achtergrondartikelen.

Codex Sinaïticus


Grieks handschrift van de Griekse Bijbel (LXX en NT) met het oudste volledige exemplaar van het Griekse Nieuwe Testament. Dateert uit de 4e eeuw.

Paulus' tweede zendingsreis


Detail van Paulus' tweede zendingsreis: de reis waarop hij voor het eerst voet op Europese bodem zette.
 

Aantekeningen bij Mattheüs

Matth. 2:1-19: Wie was Herodes?
Matth. 2:22: Wie was Archelaüs?
Matth. 9:14-17: Strikvraag over het vasten
Matth. 17:24: 'Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet?'
Literatuursuggesties m.b.t. de exegese van Mattheüs


Mattheüs 2:1-19 Herodes


Algemeen
Palestina was vanaf 63 v. Chr. een vazalstaat van het Romeinse rijk. Dat betekende dat het land weliswaar een eigen bestuur had, maar verder geheel afhankelijk was van de Romeinen. Indirect viel Palestina dus al vanaf dat moment onder het bestuur van het Romeinse Rijk. De greep van Rome op het land van de Joden werd sterker toen in 55 v. Chr. door de Romeinen zelf een nieuwe bestuurder van Judea werd aangesteld: de procurator Antipater. Ruim tien jaar later werd zijn zoon, Herodes, koning over Judea, Galilea, Perea en Samaria (zie kaart), maar ook hij was ondergeschikt aan de machthebbers in Rome.
Het was deze Herodes, die regeerde van 43-4 v. Chr., onder wiens regering de Heere Jezus in ca. 6 v. Chr. is geboren. Hij was niet geliefd bij de Joden, omdat hij een grotere voorkeur had voor het hellenisme dan voor het jodendom. In de ogen van de Joden was hij dan ook een heidense koning. Zo liet hij in Jeruzalem een Grieks amfitheater bouwen en een renbaan voor paarden, terwijl hij anderzijds - om te proberen de gunst van de Joden voor zich te winnen - een ingrijpende restauratie van de tempel financierde. Het is deze koning die de kindermoord in Bethlehem op zijn geweten heeft. Dit gebeurde op het einde van zijn leven.

Links en literatuursuggesties
- J. Stambaugh en D. Balch, Het Nieuwe Testament in zijn sociale omgeving. Schets van de historische en sociale achtergronden van het Nieuwe Testament, Kampen (Kok) 1992, hoofdstuk 1, p. 9-38.

Mattheüs 2:22 Archelaüs

Maar als hij hoorde, dat Archelaus in Judea koning was, in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring vermaand in den droom, is hij vertrokken in de delen van Galilea.


Algemeen

Herodes de Grote, die van 37-4 v. Chr. koning was over het hele land Palestina, had bij testament bepaald dat zijn koninkrijk verdeeld moest worden over zijn drie zoons:

  • Archelaüs: Judea, Samaria, Idumea
  • Herodes Antipas: Galilea, Perea
  • Filippus: gebied ten noordoosten van Galilea

Archelaüs kreeg het grootste, d.w.z. het halve deel van het rijk toegewezen, terwijl hijzelf de titel ethnarch (lett. ‘vorst van een volk’) ontving. De andere helft van Herodes’ koninkrijk werd verdeeld onder Archelaüs’ vroers Herodes Antipas en Filippus, die om die reden de titel tetrarch (lett. ‘viervorst’, ‘vorst over een vierde deel van het rijk’) kregen. Dat Archelaüs ethnarch werd, is een veelzeggend detail, omdat een ethnarch weliswaar een hogere titel was dan de titel tetrarch van zijn broers, maar een lagere dan de titel basileus (‘koning’) van zijn vader. Archelaüs kreeg dus niet het recht om dezelfde titel te dragen als zijn vader en had daarom ook minder macht. Dat had zijn reden.
Herodes de Grote had een grote loyaliteit aan de dag gelegd ten opzichte van de Romeinen en was daarvoor bij senaatsbesluit beloond met de titel ‘koning der Joden’. Deze bevoorrechte positie bleek echter geen erfstuk te zijn. Blijkens de Joodse historicus Flavius Josephus moest Archelaüs deze titel eerst verdienen, voordat hij haar mocht dragen:

Citaat: ‘Een paar dagen later benoemde hij (keizer Augustus) Archelaüs niet tot koning maar tot ethnarch van een gebied dat half zo groot was als het gebied dat aan Herodes (de Grote) onderworpen was geweest, en beloofde hem met de titel ‘koning’ te eren indien hij zijn kwaliteiten in dat bestuur had bewezen’ (Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae, XVII.317).


10 jaar schrikbewind

Archelaüs moest het echter 10 jaar lang doen met de lagere titel van ethnarch, om daarna geen promotie te ontvangen, maar gedegradeerd te worden tot balling in Gallië.
De reden van zijn afzetting lag in een serie aanklachten over het bewind van Archelaüs, waarmee een delegatie van prominente Joden en Samaritanen zich na deze 10 jaar bij keizer Augustus beklaagde.
De misdaden begonnen al voordat hij officieel door Augustus was beëdigd als ethnarch. Toen er na de dood van Herodes een opstand dreigde te ontstaan van Joden die hoopten op het einde van de wrede Herodiaanse heerschappij, drukte Archelaüs deze opstand op buitenproportionele wijze de kop in:

Citaat: ‘Archelaüs werd bang dat hun fanatisme desastreuze gevolgen zou hebben en stuurde een tribuun met een cohort soldaten op hen af om het geweld van de rebellen de kop in te drukken voordat zij de hele volksmassa met hun waanzin zouden hebben besmet. De tribuun had de instructie gekregen diegenen die zich in hun fanatisme voor rebellie duidelijk van de anderen onderscheidden naar hem toe te brengen. De opstandige volgelingen van de wetsuitleggers en de volksmassa waren woedend over deze actie en stormden luid schreeuwend en elkaar aanvurend op de soldaten af. Ze omsingelden hen en stenigden de meesten tot de dood erop volgde, maar een paar soldaten en de tribuun wisten gewond te ontsnappen. Nadat ze met de soldaten hadden afgerekend, gingen ze vervolgens weer door met hun offers. Archelaüs realiseerde zich dat hij de situatie alleen in de hand kon houden wanneer hij het fanatisme van de volksmassa voor dit soort zaken wist te beteugelen, en hij stuurde zijn hele leger, ook de ruiterij, op hen af. (…) De ruiterij doodde ongeveer drieduizend man, de rest vluchtte weg naar de bergen in de omgeving. Archelaüs liet vervolgens een officiële proclamatie uitgaan dat iedereen naar zijn eigen huis moest terugkeren. Daarop lieten ze allemaal het feest (Paasfeest) voor wat het was en gingen ze weer naar huis, bang dat hun een nog grotere ramp te wachten stond, ook al waren ze door hun gebrek aan discipline nog zo vermetel.’ (Flavius Josephus, Antiq. Iud. XVII.215-218).

Behalve met deze buitenproportionele moordpartij riep Archelaüs ook op andere wijzen de woede van de Joden over zich:

Citaat: ‘Toen Archelaüs na aankomst in Judea als ethnarch was aangetreden, beschuldigde hij Joazar (…) van steun aan de rebellen en zette hem vervolgens als hogepriester af. In zijn plaats benoemde hij Joazars broer Eleazar. Ook bouwde hij het koninklijk paleis in Jericho op schitterende wijze weer op en tapte hij de helft van het water dat diende voor de irrigatie van het dorp Neara af en leidde dat naar de vlakte die hij met palmbomen had laten beplanten. Ook bouwde hij een dorp, dat hij de naar Archelaüs gaf. Hij overtrad de wet van zijn voorvaderen door te trouwen met Glaphyra (…) die de echtgenote was geweest van zijn broer Alexander, van wie zij ook kinderen had gekregen. Het is bij de Joden namelijk hoogst afkeurenswaardig de echtgenote van een broer te trouwen (nl. als die broer nog in leven is!). (…) In het tiende jaar van Archelaüs regering konden de meest vooraanstaande mannen onder de Joden en Samaritanen zijn wreedheid en tirannie niet langer aanzien. Ze klaagden hem aan bij Caesar (Augustus), vooral omdat ze hadden gehoord dat hij zijn instructies om zich gematigder tegenover hen op te stellen had genegeerd. Caesar maakte zich zeer kwaad toen hij de beschuldigingen hoorde (…), stuurde hem in ballingschap, wees hem als woonplaats Vienna, een stad in Gallië, toe en confisqueerde zijn bezittingen.’ (Flavius Josephus, Antiq. Iud. XVII.339-344).

Afb. Munt van Herodes Archelaus

 

Met deze geschiedenis in het achterhoofd, kunnen we goed begrijpen dat Jozef 'vreesde naar Judea terug te keren, omdat Archelaus in plaats van zijn vader Herodes 'koning' (beter gezegd: ethnarch) was geworden.


Matth. 9: 14-17
Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de Farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten. Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur. Noch doet men nieuwen wijn in oude leder zakken; anders zo barsten de leder zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de leder zakken verderven, maar men doet nieuwen wijn in nieuwe leder zakken, en beide tezamen worden behouden.

Achtergrond
In hoofdstuk 9 vs. 14 begint Mattheüs een nieuwe perikoop. Dat komt ongeveer hierop neer, dat de verteller een nieuwe gebeurtenis gaat beschrijven. In Matth. 9 zijn al twee gebeurtenissen beschreven: de genezing van een verlamde, en de roeping van de Mattheüs, de tollenaar (de schrijver van het Evangelie, ook wel Levi genoemd; vgl. Mark. 2:14, Luk. 5:27). Nu komt er een derde onderwerp: het vasten (vgl. Mark. 2:18-22 en Luk. 5:33-38). Deze perikopen zijn in onze Bijbel gescheiden door middel van kopjes, maar toch vormen ze samen een geheel. Een perikoop mag je dan ook nooit los van de andere lezen. Ook hier is het van belang na te gaan in welk verband de vraag van vs. 14 tot Jezus komt.

In Matth. 9: 9-13 lezen we dat Jezus ging eten bij Mattheüs, de tollenaar, en dat er nog vele andere tollenaars en zondaars bij kwamen. En prompt komt er een verwijt van de Farizeeën, die aan de discipelen van Jezus vragen: Waarom eet uw meester met de tollenaren en de zondaren? (vs. 11) Het is de eerste strikvraag die de Farizeeën stellen om Jezus te kunnen vangen en te doden. En hierna zullen er nog vele van zulke vragen volgen. Wellicht tot grote opluchting van de discipelen, komt Jezus zelf hen te hulp; waarschijnlijk vonden ze het zelf ook onbegrijpelijk dat Jezus dat deed. Jezus geeft de Farizeeën een scherp antwoord terug en ze druipen af. Toch worden Jezus en Zijn discipelen voortdurend in de gaten gehouden, want even later komt er weer een kritische vraag: Waarom vasten wij (de discipelen van Johannes de Doper) en de Farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? (vs. 14)

De vraagstellers
Hier staat dat de discipelen van Johannes de Doper tot Jezus kwamen. In de parallelpassage bij Markus lezen we (2:18), dat de discipelen van Johannes samen met die van de Farizeeën komen. En tenslotte staat er in Luk. 5:33: ‘En zij zeiden tot Hem …’. Deze ‘zij’ zijn de Schriftgeleerden en Farizeeën. Samengevat zijn er de volgende drie mogelijkheden: de discipelen van Johannes, de Schriftgeleerden en Farizeeën of zij samen. Wie het nu precies zijn, weten we dus niet. Wèl weten we, dat er opnieuw een kritische vraag aan Jezus wordt gesteld. Zowel de discipelen van Johannes, als die van de Farizeeën, vonden het vreemd dat de discipelen van Jezus niet vastten. Daar wilden zij wel het fijne van weten. De vraag die ze stellen, kan twee achtergronden hebben: ze begrijpen de handelswijze van Jezus’ discipelen echt niet, óf ze willen Jezus strikken en kunnen beschuldigen van het niet houden van de wet.

Matth. 17:24: 'Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet?'


Tempelbelasting
shekel achterkant
De oorsprong van de tempelbelasting ligt in Ex. 30:11-16. De halve shèqèl (ook wel 'sikkel' genoemd) was een verplichte belasting voor alle Israëlieten van 20 jaar en ouder. Het was een 'vlaktaks' in de zin dat armen en rijken hetzelfde bedrag (een halve shèqèl) moesten betalen.
Aanvankelijk kwam deze belasting ten bate van de bouw van de tabernakel (Ex. 30), later voor de renovatie en het onderhoud van de tempel (2 Kron. 24:5-11). De afdracht van deze belasting vond jaarlijks plaats vanaf de 1e dag van de maand Adar tot en met de 1e dag van de maand Nissan.


Munt van een halve
shèqèlShekel voorkant

  • Gevonden: maart 2008
  • Locatie: gevonden in een afvoerkanaal in Jeruzalem t.t.v. het Nieuwe Testament
  • Datering: de munt is geslagen in 22 n. Chr. in Tyrus

In een afvoerkanaal in Jeruzalem is een munt van een halve shèqèl aangetroffen. Dit is een zilveren munt met een waarde die gelijkstond aan de tempelbelasting die iedere Israëliet moest betalen. Vermoedelijk heeft iemand de munt op weg naar de tempel verloren en is de munt op deze manier in het afvoerkanaal terecht gekomen.

Beschrijving van de shèqèl
De shèqèl die is gevonden, weegt 13 gram, draagt het hoofd van de Tyrische god Melqart op de ene zijde en een adelaar op de andere zijde.

Relevante Bijbelpassages

  • Ex. 30:11-16, 38:21-31
  • 2 Kron. 24:5-11
  • Matth. 17:24-27


Literatuursuggesties m.b.t. de exegese van Mattheüs

Onderstaande tabel biedt een overzicht van verwijzingen naar boeiende, opmerkelijke, interessante of juist vreemde inzichten met betrekking tot de uitleg van teksten uit Mattheüs. Met het noemen van deze verwijzingen betuig ik niet automatisch instemming met de genoemde schrijvers of hun boeken en / of uitleg.

Tekst
Literatuur
Thema
- Matth. 5:1vv E.P. Meijering, Als de uitleg maar goed is, 36-37

Idem, 38
Idem, 57
vergelijking tussen Jezus en  schriftgeleerden
vergelijking tussen Jezus en Mozes
gericht tegen foute interpretatie van 'de ouden'
- Matth. 14:13-21
E.P. Meijering, Als de uitleg maar goed is, 38 wonderbare spijziging heeft parallel in OT
- Matth. 16:21 Craig A. Evans, 'Did Jesus Predict his Death and Resurrection?' in: S.E. Porter (ed.), Resurrection (Journal for the Study of the New Testament. Supplement Series 186), Sheffield Academic Press, 1999, 82-97 Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu (contra o.a. Bultmann)
- Matth. 16:28
E.P. Meijering, Als de uitleg maar goed is, 94-101
probleemweerlegging door Orig. 
- Matth. 17:22-23 Craig A. Evans, 'Did Jesus Predict his Death and Resurrection?' in: S.E. Porter (ed.), Resurrection (Journal for the Study of the New Testament. Supplement Series 186), Sheffield Academic Press, 1999, 82-97 Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu (contra o.a. Bultmann)
- Matth. 19:12
E.P. Meijering, Als de uitleg maar goed is, 93-94
geestelijke castratie volgens Orig.
- Matth. 20:18-19 Craig A. Evans, 'Did Jesus Predict his Death and Resurrection?' in: S.E. Porter (ed.), Resurrection (Journal for the Study of the New Testament. Supplement Series 186), Sheffield Academic Press, 1999, 82-97 Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu Jezus' voorzegging van Zijn dood en opstanding is géén vaticinium ex eventu (contra o.a. Bultmann)
- Matth. 22:17 Fl. Josephus, Bellum Iudaicum 2.118
belasting betalen aan de keizer niet geoorloofd