Codex Aleppo Codex Alexandrinus Archaeological Study Bible Codex Sinaïticus Paulus' tweede zendingsreis

Codex Aleppo


Middeleeuws handschrift van de Hebreeuwse Bijbel (TeNaCh) uit de 10e eeuw. Geldt als het meest gezaghebbende Hebreeuwse Bijbeltekst.

Codex Alexandrinus


Eén van de oudste en meest volledige Griekse handschriften van de Bijbel (LXX en NT); dateert uit de 5e eeuw.

Archaeological Study Bible


Een aanrader: de Archeological Study Bible, te verkrijgen in verschillende Bijbelvertalingen. Complete Bijbel met archeologische achtergrondartikelen.

Codex Sinaïticus


Grieks handschrift van de Griekse Bijbel (LXX en NT) met het oudste volledige exemplaar van het Griekse Nieuwe Testament. Dateert uit de 4e eeuw.

Paulus' tweede zendingsreis


Detail van Paulus' tweede zendingsreis: de reis waarop hij voor het eerst voet op Europese bodem zette.
 

Aantekeningen bij Romeinen


Rom. 1:1-7 Aanhef


Rom. 1:1
Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God ...

Icoon van de apostel PaulusPaulus noemt zichzelf een slaaf van Jezus Christus. Hij kent zijn plaats voor God en zijn Verlosser: ondergeschikt en dienend. Er spreekt eerbied en ontzag uit deze woorden.
Hij is ervan overtuigd dat hij een missie heeft, want hij is een geroepen gezant. Net zoals elke gezant een boodschap heeft namens zijn zender, zo ook Paulus. God is zijn zender, Die hem erop uitgestuurd heeft met de goede boodschap van God.

Rom. 1:2

... dat Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften ...

Dat evangelie is niet iets nieuws, maar al zo oud als de eerste profetie in Gen. 3:15. Door heel het Oude Testament klinkt deze goede boodschap als een belofte. Paulus mag als gezant van God de vervulling van deze belofte verkondigen onder al de heidenen (vs. 5). God gaat dus onverstoorbaar verder met het vernieuwen van Zijn schepping (vgl. 2 Kor. 5:17-19), al wordt er van alles aan gedaan om dat te verhinderen.

Rom. 1:3
... ten aanzien van Zijn Zoon, Die, wat het vlees betreft, geboren is uit het geslacht van David ...

De inhoud van de goede boodschap uit vs. 2 is de Zoon van God Zelf die mens is geworden. God heeft ervoor gekozen om Zich te vernederen voor Zijn eigen schepselen, door aan hen gelijk te worden (Fil. 2:7-8) en dat heeft Hij niet gedaan voor Zijn vrienden, maar voor Zijn vijanden (Rom. 5:8). Als je dát tot je door laat dringen, dan begrijp je iets van de liefde van God voor Zijn schepping (Joh. 3:16). De preciese inhoud van het evangelie komt echter vanaf Rom. 3:21 aan de orde.

Rom. 1:4

Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen te zijn de Zoon van God, vanuit de opstanding van de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere.

Maar Jezus Christus is niet alleen mens. Door Zijn opstanding uit de dood is het bewijs geleverd dat Hij ook God is. Jezus leeft en heeft met Zijn opstanding de dood (2 Tim. 1:10) en daarmee de duivel overwonnen (Hebr. 2:14). Nu moeten we dat nog geloven, straks zullen we het zien op de jongste dag (1 Kor. 15:26, 54, Openb. 21:4; vgl. Matth. 25:41). Jezus is dus de Zoon van God en wij weten dat omdat Hij uit de dood is opgestaan!

Rom. 1:5
Door Hem hebben wij genade en het apostelschap ontvangen tot geloofsgehoorzaamheid onder alle heidenen ter wille van Zijn Naam ...

Het is de Heere Jezus Christus Zelf die Paulus Zijn genade heeft gegeven. Lees hierover meer in Hand. 26:2-23. Je leest hier ook hoe Paulus door Jezus tot de heidenen is gezonden. Het is deze combinatie van genade voor zichzelf en het apostelschap ten behoeve van anderen die hem een gedrevenheid geeft in zijn prediking, een passie voor ongelovigen, zoals sterk naar voren komt in 2 Kor. 5:20. Paulus is ons hierin tot voorbeeld: elke christen dient bewogen te zijn met niet-gelovigen.

Rom. 1:6
... waartoe ook u behoort, die door Jezus Christus geroepen bent.

Hier worden wij rechtstreeks aangesproken. Want net als de Romeinen zijn wij van oorsprong óók heidenen, ofwel niet-Joden. Maar hij zegt nog meer, want hij schrijft niet aan willekeurige heidenen. Paulus richt zijn brief aan de gemeente van christenen in Rome. En die spreekt hij aan op hun christen-zijn. Daarom kan hij hen geroepen heiligen van Jezus Christus noemen. En dat betekent niets minder dan dat hij hen openlijk aanspreekt als kinderen van God. Want als Paulus in zijn brieven over ‘roeping’ door God spreekt, dan is dat altijd een definitieve roeping, waardoor mensen daadwerkelijk kinderen van God zijn. Zie o.a. Rom. 11:29, 1 Thess. 5:24. Tegelijkertijd is deze aanspraak niet vrijblijvend, want wie van zichzelf mag weten dat hij of zij door God geroepen is, die dient ook te leven in overeenstemming met die roeping; Ef. 4:1.

Rom. 1:7
Aan allen die te Rome zijn, geliefden van God, geroepen heiligen: genade zij u en vrede van God onze Vader en van de Heere Jezus Christus.

Wat betekent het eigenlijk als in een kerkdienst de zegen wordt uitgesproken over de gemeente en als Paulus dat hier doet over de gemeente van Rome? Betekent het dat iedereen een zegen opgelegd krijgt? Of is het meer een wens of een gebed? Gods Woord geeft ons hierop een antwoord in Luk. 10:5-6. Een uitgesproken zegen zal alleen op een ‘zoon/dochter des vredes’ rusten: alleen wie vrede heeft met God door het geloof in Jezus Christus, die zal daadwerkelijk gezegend worden. Een ongelovige wordt dus niet gezegend: … de vrede zal tot de dienaar van het Woord terugkeren. Aangrijpend, maar dat is wat de Bijbel over de zegen zegt.
Gezegend te worden met de genade en vrede van God is niet gering. Het gaat ons verstand te boven en het houdt ons in een goede relatie met God; Fil. 4:7.


Rom. 1:8-15 Paulus verlangt naar een ontmoeting met de christelijke gemeente in Rome

Rom. 1:8
Allereerst nu dank ik mijn God door Jezus Christus met het oog op u allen, omdat uw geloof in de hele wereld wordt verkondigd.

Na de groet is het eerste wat Paulus doet, het tonen van zijn dankbaarheid om de genade van God die hij ziet in het leven van de christenen in Rome. Deze christenen staan bekend om hun geloof. En dat geeft Paulus reden om God te danken. Tegenwoordig beschouwen veel christenen de zekerheid van het geloof als iets wat ver buiten hun bereik ligt, terwijl andere christenen die vrijmoedig uit durven te komen wat God in hun leven heeft gedaan, laatdunkend bestempeld worden als ‘gearriveerde christenen’. Laten wij ons richten naar de norm van de Schrift: als iemand getuigenis geeft van zijn geloof in Jezus Christus, dan dienen wij met Johannes verblijd te zijn (3 Joh. 1:4) en met Paulus God te danken!
Dat dit voor Paulus zo belangrijk is, blijkt niet alleen uit het feit dat hij zijn brief daarmee begint, maar ook uit het feit dat hij zijn brief ermee eindigt, vlak voor de groet in Rom. 16:19.

Rom. 1:9
Want God, Die ik in mijn geest dien in het Evangelie van Zijn Zoon, is mijn Getuige, hoe ik onafgebroken u gedenk.

Het woordje ‘want’ geeft aan dat er een uitwerking komt van vers 8. Hij bewijst als het ware dat hij in het gebed sterk op de christenen in Rome betrokken is, door God als Getuige aan te roepen. Dit doet Paulus vaker (zie bijv. Rom. 9:1, Fil. 1:8) en dat onderstreept het belang dat hij hieraan hecht.
Het is overigens niet voor niets dat Paulus aan dat zinnetje toevoegt, dat hij die God dient. Persoonlijke betrokkenheid heeft namelijk alles te maken met het dienen van God. Godsdienst betekent immers God liefhebben boven alles én je naaste als jezelf. God dienen betekent dus ook, dat je je bekommert om het (levens)lot van anderen (Jak. 1:27 en Matth. 25:35). En dat je voor hen bidt en dankt, zoals Paulus hier doet.

Rom. 1:10
Steeds weer vraag ik in mijn gebeden of mij zo mogelijk door de wil van God eens een goede gelegenheid geboden zal worden om naar u toe te komen.

Met betrekking tot de gemeente in Rome heeft Paulus ook een heel specifiek gebed, namelijk of de Heere hem gelegenheid wil geven om de gemeente te ontmoeten. Paulus ziet er erg naar uit om de christenen in Rome, die zo bekend staan om hun geloof (vs. 8), te zien en te spreken. En dat dit verlangen groot is, blijkt wel uit het feit dat hij er aan het einde van zijn brief nog eens op terugkomt (Rom. 15:23-24).

Rom. 1:11
Want ik verlang er sterk naar u te zien om u enige geestelijke genadegave mee te delen, waardoor u versterkt zou worden ...

We proeven hier iets van de gemeenschap van heiligen, die ervaren wordt als Gods kinderen bij elkaar zijn. Als je de Heere kent, zoek dan ook andere kinderen van God op om met hen te spreken over dat wat je geestelijk aan elkaar verbindt: het geloof en vertrouwen in de Heere Jezus Christus.
Uit vers 11 en 12 blijkt dat gemeenschap van heiligen iets wederzijds is:

  • je kunt een ander bemoedigen en versterken


Rom. 1:12
... dat is te zeggen, om in uw midden samen bemoedigd te worden door het onderlinge geloof, zowel dat van u als dat van mij.

  • anderen kunnen jou bemoedigen en versterken

Ondertussen leren we van Paulus om ons niet boven de ander te stellen. Wij hebben vaak hoge gedachten van Paulus: dát was een apostel en als er één door God onderwezen is, dan was hij het wel. Wat zou hij nog van anderen kunnen leren? Maar deze Paulus stelt zich bescheiden op: hij is ook maar een mens en als hij in de gemeente van Rome zal komen, zal hij niet alleen anderen bemoedigen, maar ook zelf bemoedigd worden.

Rom. 1:13
Maar ik wil niet dat u er geen weet van hebt, broeders, dat ik dikwijls het voornemen had naar u toe te komen om ook onder u enige vrucht te hebben, zoals ook onder de andere heidenen. Tot nu toe was ik echter verhinderd.

Maar, Paulus, als u zo graag bij ons wilt komen, waarom doet u dat dan niet? Deze vraag voelt de apostel als het ware aankomen en daarom legt hij uit, dat hij tot nu toe verhinderd is en zelfs vele malen (vgl. Rom. 15:23). Vaak heeft hij geprobeerd om naar Rome te komen, maar het is nog niet gelukt. Over de oorzaak van deze verhindering schrijft Paulus niet, zoals hij dat in 1 Thess. 2:18 wel doet. Misschien moest hij eerst andere plaatsen bezoeken (vgl. Hand. 16:7), misschien had het iets met de situatie in Rome te maken (vgl. Hand. 18:2 – zie ook Suetonius). We weten het niet.
Paulus schrijft ons wel, wat hem uiteindelijk drijft om te komen: hij wil zo graag vruchten zien en wel vruchten die de bekering waardig zijn (vgl. Matth. 3:8).

Rom. 1:14
Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij wijzen en onverstandigen.

Paulus heeft van zijn Zender de opdracht gekregen om het evangelie onder de heidenen te verkondigen (Hand. 26:17). De Grieken, die prat gingen op hun wijsheid (zie 1 Kor. 1:22), beschouwden zichzelf als superieur ten opzichte van de niet-Grieken, die ze barbaren noemden: onbeschaafden die geen flauw benul van cultuur hadden. Deze terminologie neemt Paulus over om juist aan te geven dat er voor hem geen onderscheid is: het maakt niet uit wie je bent: Griek of barbaar, geleerd of ongeleerd: de boodschap is er een voor iedereen.
Leerlingen, studenten en anderen met een hoge opleiding, mensen die niet zomaar iets klakkeloos willen overnemen, krijgen meer dan eens te horen, dat Gods wijsheid voor de wijzen en verstandigen verborgen is en aan de kinderen wordt geopenbaard (vgl. 1 Kor. 1:27). Laat je niet afschrikken: het evangelie is er voor wijze en onwijze, voor geleerde en ongeleerde mensen.

Rom. 1:15
Zo voel ik mij van mijn kant gedrongen om ook u, die in Rome bent, het Evangelie te verkondigen.

In dit vers ligt het volle accent op ‘ook jullie in Rome’. Paulus is van harte en geheel bereid om zelfs in Rome de goede boodschap van Jezus Christus te verkondigen. Zelfs in Rome, want dat was in Paulus’ tijd de hoofdstad van het Romeinse rijk. Daar stond de zetel van de machtigste man ter wereld, de Romeinse keizer (waarschijnlijk nog keizer Claudius en anders keizer Nero). Daar vierde overspel, verraad, vergiftiging van ‘ongewenste’ personen hoogtij: kortom het centrum van goddeloosheid en losbandigheid.
Van deze vrijmoedigheid van Paulus kunnen wij veel leren. Het is opmerkelijk dat Paulus op zijn zendingsreizen uitgerekend naar de grootste steden van zijn tijd trekt om juist daar te midden van de grootste goddeloosheid en losbandigheid de boodschap van God onder de mensen te brengen. Tegen het licht van déze omstandigheden, staat het volgende vers (16).


Rom. 1:16-17 Paulus’ drijfveer om te komen en te schrijven

Rom. 1:16
Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.

Schaamte voor het evangelie
Voor veel christenen is christen-zijn een last: ze moeten dit doen en ze mogen dat niet doen, ze worden in verlegenheid gebracht als ze om stilte vragen voor het eten, ze schamen zich als ze horen ‘daar heb je weer zo’n christen’. En zelfs tussen christenen onderling kan het gebeuren, dat je je schaamt om openlijk voor Jezus Christus uit te komen, omdat de anderen dat 'overdreven' vinden (vgl. Joh. 12:1-8). Deze christenen die zich voor het evangelie schamen, hebben nog niet veel van het evangelie begrepen. Want het evangelie is geen last die je moet dragen, maar een positieve drijfveer die inhoud en richting geeft aan je leven. En als je dát weet, dan weet je ook dat datzelfde evangelie ook heilzaam is voor anderen. Daarom moeten juist die mensen zich schamen die dat evangelie niet willen horen. Laten we luisteren naar wat Paulus zegt.

Gesprekje met Paulus
Om te beginnen is het goed om even stil te staan bij het eerste woordje: ‘want’. Dat brengt vs. 16 in direct verband met het voorgaande vers, waar Paulus de christenen in Rome aansprak. Het is alsof er een gesprekje ontstaat tussen Paulus en de lezer:

Paulus: ‘Ik ben bereid om ook jullie die in Rome zijn, het evangelie te verkondigen.’
Lezer: ‘Maar, Paulus, durft u dat wel in dat centrum van leugens, ontucht en goddeloosheid, waar de mensen niet zitten te wachten op uw evangelie dat in hun ogen maar dwaasheid is?’
Paulus: ‘Zeker durf ik dat, want ik schaam mij niet voor het evangelie van Christus.’
Lezer: ‘Waarom schaamt u zich niet voor dat evangelie?’
Paulus: ‘Omdat het een kracht Gods is tot zaligheid voor iedereen die dat evangelie gelooft, of je nu Jood of heiden bent.’
Lezer: ‘En, als ik nog verder mag vragen, waarom is dat evangelie een kracht Gods tot zaligheid?’
Paulus: ‘Omdat daarin de rechtvaardigheid van God geopenbaard wordt.’ (zie vs. 17)


Voordat we naar vs. 17 gaan, eerst nog enkele gedachten naar aanleiding van dit ‘gesprek’.
Blijkbaar is het evangelie helemaal niet iets om je voor te schamen. Integendeel, het is iets om met zoveel mogelijk mensen over te spreken, want het betreft hen allemaal! Jood of Griek, christen of heiden, gelovige of ongelovige, dit evangelie is er voor alle mensen (Mark. 16:15, 1 Tim. 2:4).
Tegelijkertijd is het evangelie geen tovermiddel, in de zin van: als je het evangelie hoort, dan ben je gered. Nee, dát wordt niet bedoeld met ‘kracht Gods’. Er staat namelijk wat bij: … voor een ieder die gelooft. Als je het evangelie (voor het eerst, maar ook jarenlang) hebt gehoord en je verwerpt het, dan is het evangelie voor jou géén kracht Gods tot zaligheid! (1 Kor. 1:18). Met andere woorden: al hoor je het evangelie nog zo vaak, of al spreek je met nog zoveel woorden over de rijkdom van dat evangelie en al vind je honderd keer dat het evangelie ruim gepredikt moet worden: als je er niet in gelooft, dan is het voor jou géén kracht Gods tot zaligheid (1 Petr. 2:7-8).
Merk je, hoe belangrijk het geloof is en hoeveel nadruk Paulus daarom op het geloof legt? Als het evangelie niet met geloof gepaard gaat, is het onmogelijk om God te behagen (Hebr. 11:6). We zijn hier aangekomen bij de kern van Paulus’ brief aan de Romeinen: de rechtvaardiging door het geloof. Niet voor niets komt het woord ‘geloof’ alleen al in de Romeinenbrief meer dan vijftig keer (!) voor.

Geen schaamte voor het evangelie
Als je, net als Paulus, ervan overtuigd bent dat het evangelie zo’n kracht Gods tot zaligheid is, dan kun je je niet meer schamen voor dat evangelie. Dan krijg je toch medelijden met hen die dat evangelie niet willen geloven en met hen die dat evangelie helemaal niet kennen?
Het kan best moeilijk zijn om de eerste stap te zetten. Bidt om vrijmoedigheid om met Paulus te zeggen: ‘Ik schaam mij niet voor het evangelie!’ Je hoeft je toch niet te schamen voor de God die jou heeft verlost? Neem de middelen ook waar en doe eens mee aan een straatevangelisatie onder leiding van bekwame mensen. Denk niet dat je zomaar moet kunnen getuigen of evangeliseren. Ook dat is iets wat je kunt leren!

Rom. 1:17
Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

Hoe kan het evangelie een kracht Gods tot zaligheid zijn? Omdat in dat evangelie de rechtvaardigheid van God wordt geopenbaard, ofwel bekend wordt gemaakt. Wat bedoelt Paulus daarmee?

Gods rechtvaardigheid
Gods rechtvaardigheid of gerechtigheid is iets wat wij moeilijk kunnen begrijpen. Gods normen zijn soms anders dan onze normen. Wij kunnen denken rechtvaardig te zijn, terwijl al onze gerechtigheden voor God als een verwerpelijk kleed kunnen zijn (Jes. 64:6), namelijk als wij niet geloven dat de Heere Jezus onze Verlosser is. Aan de andere kant kunnen we ook een grote zondaar zijn, terwijl God ons rechtvaardig noemt. Over dit laatste gaat de Romeinenbrief.


Rechtvaardigheid is in de Bijbel een begrip dat met het verbond te maken heeft. Rechtvaardigheid wil vaak zoveel zeggen als ‘trouw aan een gemaakt verbond’ (zie Ezra 9:15 (met kanttekeningen op de Statenvertaling), Neh. 9:8 en 33). Rechtvaardigheid of gerechtigheid staat daarom ook vaak tegenover goddeloosheid (Ps. 1:6, 37:16). Wij verbinden rechtvaardigheid meestal aan straf, terwijl de Bijbel rechtvaardigheid verbindt met trouw (Ps. 116:5). In dit licht wordt ook duidelijk wat de apostel Johannes schrijft, als hij zegt dat vergeving van zonden mogelijk is omdat God getrouw en rechtvaardig is (1 Joh. 1:9).

De inhoudsopgave van de Romeinenbrief
Terug naar Rom. 1. De mens kan als het ware bij God slechts twee reacties oproepen: Zijn rechtvaardigheid óf Zijn toorn. Over Gods rechtvaardigheid gaat het in vs. 17, over Zijn toorn gaat het in vs. 18. Dat deze verzen met elkaar te maken hebben en als het ware in één adem uitgesproken moeten worden, blijkt uit het feit dat in beide verzen dezelfde woorden worden gebruikt. In beide verzen gaat het over een eigenschap van God die wordt geopenbaard:

  • vs. 17: ‘de rechtvaardigheid van God wordt geopenbaard’
  • vs. 18: ‘de toorn van God wordt geopenbaard’.

Wanneer merken wij iets van de toorn van God? Als we in de zonde (blijven) leven. Daarover spreekt Paulus in Rom. 1:18-3:20. Wanneer merken wij iets van de rechtvaardigheid van God, ofwel van Zijn verbondstrouw? Alleen door het geloof. En daarover spreekt Paulus in Rom. 3:21-11:36.
We zien dus, dat vs. 17 en 18 als het ware het programma of de inhoudsopgave van de Romeinenbrief vormen.De rechtvaardiging door het geloof is daarmee het centrale thema van de Romeinenbrief. en zal in Rom. 3 verder uitgewerkt worden. Ik volsta nu met enkele opmerkingen over de rest van het vers.

Gods rechtvaardigheid blijkt uit het geloof
Het zal blijken dat de rechtvaardigheid van God geopenbaard wordt uit het geloof. Ofwel door middel van het geloof: Gods rechtvaardigheid wordt alleen geopenbaard als er geloof is, zoals in vs. 18 Gods toorn alleen wordt geopenbaard als er zonde is. Van geloof tot geloof is een Hebreeuwse manier van spreken om aan te duiden dat het geloof steeds krachtiger wordt. Vgl. bijvoorbeeld Ps. 84:8, maar ook 2 Kor. 3:18. Naarmate men meer leeft uit het geloof, zal men ook meer (in)zien van Gods rechtvaardigheid.
Gods gerechtigheid en verbondstrouw bestaat hierin, dat God het eeuwige leven belooft aan degene die Hem horen en gehoorzamen (Jes. 55:3). Dat eeuwige leven kunnen wij niet verdienen, want onze werken roepen alleen maar Gods toorn over ons af (zie Rom. 1:18-3:20). Daarom resteert voor ons de weg van het geloof, zoals God dat ons in heel de Bijbel voorhoudt: Hab. 2:4, Joh. 3:36, Gal. 3:11, Hebr. 10:38. Alléén door te geloven kunnen we voor God rechtvaardig worden. Je begrijpt wel, dat het daarom van het allergrootst belang is om te weten wat dat geloven nu is. Zie artikel over het geloof.


Rom. 1:18-3:20 De gerechtigheid móét wel door het geloof zijn, want het wezen van de mens roept slechts Gods toorn over zich af

Waarom begint Paulus hier aan een intermezzo over de zonde?
Het is niet zomaar dat Paulus hier in Rom. 1:18 over de zonde van de mens begint te spreken. Zoals eerder al is gezegd, staat dit spreken over de zonde in een bepaald perspectief, namelijk in het perspectief van de evangelieverkondiging. Paulus begint niet voor niets in vs. 18 met het woordje ‘want’. Er volgt dus opnieuw een verklaring. Doordat er in de meeste uitgaven van de Bijbel een nieuw kopje boven vs. 18 staat, lijkt het voor velen net of daar een nieuwe perikoop en een nieuw onderwerp begint. Maar de woorden van Paulus lopen gewoon door! De kopjes behoren ook niet tot de oorspronkelijke tekst, maar zijn door de uitgevers van de Bijbel toegevoegd omwille van de leesbaarheid.
Het hele gedeelte over de zondige natuur van de mens (Rom. 1:18-3:20) is een verklarende toelichting bij wat Paulus zojuist in vs. 17 heeft gezegd: ‘Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven’. Het is alsof het gesprek met de lezer doorgaat (zie: uitleg bij vs. 16) en alsof Paulus nu antwoord gaat geven op de vraag van de lezer: ‘Maar, Paulus, waarom zal de rechtvaardige uit het geloof leven?’. Deze vraag is heel legitiem, want bij de oude Grieken en Romeinen (aan wie Paulus schrijft!) heerste de gedachte sterk dat je zelf moest bijdragen aan je eigen welzijn, zowel in dit leven als daarna. Als je goed leeft, dan zit het wel goed met je. En goed leven betekent: voldoende doen om de goden gunstig te stemmen, bijvoorbeeld door veel te offeren en te bidden. Maar ook ervoor zorgen, dat je de goden niet tegen je in het harnas jaagt, door verkeerde dingen te doen of juist door te weinig te offeren en te bidden. Kortom, als je netjes leeft en de goden in ere houdt, dan hoefde je geen toorn van de goden te vrezen.
Omdat veel mensen toen (maar ook veel mensen nu) zó dachten, juist dáárom richt Paulus voor een moment de aandacht op wie de mens nu eigenlijk is en op wat de mens allemaal doet als God hem loslaat. ‘Waarom zal de rechtvaardige uit geloof leven?’ Paulus antwoordt: ‘omdat over de daden van de mens alleen Gods toorn geopenbaard wordt.’ Als je de mens z’n gang laat gaan, dan gebeuren er dingen die Gods toorn over zich afroepen: goddeloosheid en ongerechtigheid. En dáárom is er alleen rechtvaardigheid mogelijk door het geloof, omdat de mensen het met hun daden af laten weten en hun schuld dagelijks groter maken (vgl. Jak. 3:2).

Paulus neemt de draad van het evangelie weer op
Als Paulus over de mens als zondaar heeft gesproken, neemt hij in Rom. 3:21 de draad van het evangelie weer op, om verder te gaan met wat hij al die tijd aan het bewijzen is: dat de rechtvaardige niet door zijn verdienste zal leven, maar door het geloof. We zien hier dat spreken over de zonde en spreken over Gods genade samen op gaan. Het een is niet zonder het ander en iedereen die werkelijk gelooft in de drie-enige God, zal ook erkennen dat hij of zij door het geloof leeft en niet door goede werken. En omgekeerd geldt het ook, dat er een goede boodschap (evangelie!) is voor verloren mensen die midden in de goddeloosheid en midden in de zonden leven. En dáárom schaamt Paulus zich niet voor dat evangelie (Rom. 1:16).

Is dat nou niet overdreven?
Mogelijk roept met name de tweede helft van Rom. 1 een gevoel van vervreemding bij je op: niet iedereen leeft zich toch uit in zulke grove zonden? Misschien leef je zelf best wel netjes en voel je je helemaal niet aangesproken door wat hier allemaal beschreven staat. Lees dan gauw verder bij de uitleg van vers 18. De eerste zonde die Paulus noemt, is niet zomaar die van goddeloosheid, of beter gezegd van God-loosheid. Net zoals het spreken over de zonde is ingekaderd in het spreken over het evangelie (zie boven), zo is ook het spreken over de concrete zonden van de mensen ingekaderd in de verkondiging dat alle mensen hebben gezondigd. Dit komt het duidelijkst tot uitdrukking in Rom. 3:9-20, maar het ligt al samengevat in Rom. 1:18.

Als jij niet belijdt dat je een zondaar bent voor God, dan is het evangelie voor jouw geen kracht Gods tot zaligheid, want dan maak je God tot een leugenaar!

Rom. 1:18-32 De zonden van de mens roepen Gods toorn over hem af

Rom. 1:18
Want de toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken ...

Spreken met twee woorden
Paulus spreekt met twee woorden. Een belangrijk deel van de Romeinenbrief gaat over het evangelie. Dat evangelie houdt in dat de mens alleen door het geloof rechtvaardig kan worden. Dit staat in Rom. 1:17 alsook in Rom. 3:21. Met andere woorden: als Paulus begint te spreken over de rechtvaardiging door het geloof, onderbreekt hij zichzelf om over Gods oordeel over de zonden te spreken. In Rom. 3:21 neemt hij vervolgens weer de draad op die in Rom. 1:17 was blijven liggen. Ofwel:

  • het spreken over het evangelie gaat direct gepaard met het spreken over de zonde en Gods oordeel daarover
  • het spreken over de zonden is ingebed in het kader van het evangelie.

Toorn én liefde zijn twee aspecten van dezelfde God: God haat de zonden en zal die allemaal zonder uitzondering straffen. Dat is de wet. Aan de andere kant klinkt echter óók het evangelie: dat wie door het geloof bij Jezus Christus hoort, niet meer gestraft wordt, omdat de Heere Jezus zijn straf heeft gedragen (Jes. 53:5).
Zoals Gods gerechtigheid (Gods verbondstrouw – zie uitleg bij vs. 17) zichtbaar wordt door het geloof, zo wordt Gods toorn zichtbaar door en over de zonde.

God-loosheid
Let wel: alle goddeloosheid. Er worden in Rom. 1 behoorlijk veel zonden genoemd, maar zelfs als er iets is overgeslagen, dan valt het wel onder alle goddeloosheid. Het is belangrijk om te beseffen wat dit woord inhoudt. Je kunt het wellicht beter weergeven met God-loosheid: het gaat om een leven zonder God. In het Grieks staat asebeia, wat je kunt vertalen met ‘zonder Godsverering’. Al leeft een mens nog zo netjes en al is er niets op zijn woorden of daden aan te merken: als hij een leven leidt zonder God, dan is hij een zondaar en dan treft hem de toorn van Gods.
Van deze mensen zegt Paulus dat zij de waarheid als het ware onderdompelen in ongerechtigheid, zodat de waarheid niet meer zichtbaar is en niet meer uitgeoefend wordt.