De Atheense School Het Colosseum Rome: Forum Romanum Kreta: Knossos Rome: de Palatijn

De Atheense School


Detail uit het beroemde fresco van de Italiaanse renaissance schilder Rafaël: de Atheense school. Het fresco bevindt zich in de Vaticaanse Musea.

Het Colosseum


Het grootste amfitheater van het Romeinse Rijk werd gebouwd in de 1e eeuw n. Chr. De bouw werd gefinancierd uit de buit van de plundering van Jeruzalem in 70 n. Chr.

Rome: Forum Romanum


Ruïnes van het Forum Romanum in Rome: ooit het politieke centrum van het machtige Romeinse Rijk.

Kreta: Knossos


Ruïnes van het beroemde paleis van koning Minos in Knossos (Kreta). Dateert uit ca. 3000 v. Chr.

Rome: de Palatijn


Zicht vanaf het Circus Maximus op de ruïnes van de keizerlijke paleizen op de Palatijn in Rome.
 

Clemens I van Rome (1e eeuw n. Chr.)

Clemens van Rome is in de 1e eeuw na Christus de leider geweest van de christelijke gemeente in Rome. Volgens de traditie was hij, na de apostel Petrus, Linus en Anacletus, de vierde die dit ambt in Rome bekleedde (Irenaeus, Adversus Haereses III.3.3). In dezelfde bron schrijft Ireneaus, dat Clemens de apostelen zelf nog had gezien en gesproken en dat daarom de prediking van Clemens als echo van de apostolische prediking beschouwd kon worden. Volgens Tertullianus (De praescriptione haereticorum XXXII) was Clemens zelfs nog door Petrus als bisschop van Rome aangesteld, maar de betrouwbaarheid van deze mededeling wordt tegenwoordig in twijfel getrokken, omdat zij in strijd is met de opmerking van Irenaeus, dat Linus de opvolger van Petrus was. Mogelijk blijft evenwel dat Clemens de apostelen wel heeft gekend en zelfs heeft gesproken. Om deze reden wordt Clemens I dan ook gerekend tot de Apostolische Vaders.

Geschriften van Clemens


Twee brieven zijn door de traditie op naam van Clemens I gezet. Ireneaus meldt dat er in de tijd van Clemens in Korinthe een groot conflict was ontstaan, waarover de gemeente van Rome een brief schrijft aan de gemeente van Korinthe. Omdat iemand in de gemeente van Rome de brief geschreven moet hebben, wordt wel aangenomen dat de bisschop Clemens dit zelf heeft gedaan. Hoe dan ook, deze brief genoot in de vroegchristelijke kerk groot gezag, wat blijkt uit het feit dat hij in de Codex Alexandrinus - een handschrift van de Bijbel uit de 5e eeuw - op één lijn met de canonieke boeken tussen de brieven van Paulus en de algemene zendbrieven in staat.
Een tweede brief staat ook op naam van Clemens, maar dit geschrift is in de vroege kerk veel minder gezaghebbend geweest dan de eerste brief. Het is in feite ook niet zozeer een brief, als wel een anonieme preek, volgens de traditie eveneens gericht aan de gemeente van Korinthe.

Inhoud van Clemens' geschriften


Eerste brief: aan de gemeente van Korinthe

Korinthe was een bruisende wereldstad in het noordoosten van het Griekse schiereiland de Peloponnesus. Het was een stad die graag bezocht werd door rondtrekkende redenaars (zie artikel). De christelijke gemeente in deze stad blijkt erg vatbaar te zijn voor redenaars en het beeld dat we uit Paulus' brieven krijgen, is dat van een mondige gemeente, waarin partijstrijd (1 Kor. 1:11-12) en geestdrijverij (2 Kor. 10-13) hoogtij vierden. Het lijkt dat de gemeente na de brieven van Paulus tot rust is gekomen, 'want u wendde zich tot de apostelen die een goed getuigenis hadden ontvangen' (1 Clemens 47.4).
Ca. vijftig jaar na Paulus' komst in deze stad is er in de gemeente van Korinthe iets gebeurd dat nog veel erger is: in de gemeente was grote onrust ontstaan omdat een aantal mensen (waarschijnlijk jongeren; 1 Clemens 3.3) in de gemeente in verzet was gekomen tegen de oudsten (1 Clemens 47.6) en hen zelfs had afgezet omdat zij zelf die functie ambiëerden (1 Clemens 44.1-6). Deze opgetreden situatie was niet alleen tot schade van de gemeente ('de scheuring had velen verleid, velen tot moedeloosheid gebracht, velen aan het wankelen gebracht en ons allen in droefheid gestort'; 1 Clem. 46.9), maar eveneens een schandvlek voor de christelijke kerk in het algemeen, omdat dit ook ter ore van niet-christenen was gekomen, waardoor de Naam van God smaad werd aangedaan (1 Clemens 47.7; vgl. 1 Kor. 10:32).
De genoemde situatie is voor de gemeente van Rome de aanleiding tot het schrijven van deze brief. Opmerkelijk is de theologische benadering van de problematiek. Allereerst wordt de problematiek weergegeven als het ontbreken van gerechtigheid en vrede, ten gevolge van het verzet van eerloze, domme jongeren tegen geëerde, wijze ouderen. De gerechtigheid en vrede is dus weg en de brief beoogt de situatie van gerechtigheid en vrede weer te herstellen. Daartoe bespreekt de brief de volgende zaken: 

  • waarschuwing tegen hoogmoed, trots en afgunst en oproep tot gehoorzaamheid (1 Clemens 4-18) 
  • vruchten van gehoorzaamheid in de gaven die God schenkt (1 Clemens 19-35)
  • Jezus Christus als de weg waarlangs deze vruchten en gaven verkregen worden (1 Clemens 36-39)
  • bespreking van de situatie in Korinthe (1 Clemens 40-58)
  • gebed (1 Clemens 59-61)
  • laatste oproep en slot (62-65)

Tweede brief: aan de Korinthiërs
De tweede brief van Clemens bevat geen enkele aanwijzing, dat het hier gaat om een brief van Clemens van Rome of dat het een brief is, gericht aan de gemeente van Korinthe. De 'brief' presenteert zich zelfs niet als een brief, maar veel eerder als een preek. De preek is in feite één oproep om heilig te leven, vanuit het besef dat het leven een wedstrijd is, die gestreden moet worden om de kroon van het eeuwige leven te verkrijgen (vgl. Hebr. 12:1, 2 Tim. 4:8, Jak. 1:12). Mogelijk is deze preek gericht tegen libertinistische invloeden in de gemeente. Het libertinisme was een stroming in de vroegchristelijke kerk die het geestelijke karakter van het christelijk leven zo sterk benadrukte, dat het aardse en lichamelijke leven er volstrekt niet meer toe deed. Minachting alsook verwaarlozing van het aardse, lichamelijke en maatschappelijke leven was hiervan het gevolg. Dat is wellicht de reden waarom in 2 Clemens telkens gezegd wordt, dat het 'lichaam zuiver bewaard moet worden (2 Clem. 8.4  en 6), dat wij het vlees 'als een tempel van God moeten bewaren' (2 Clem. 9.3) en dat wij niet alleen 'in het vlees geroepen zijn' (2 Clem. 9.4), maar er ook in 'geoordeeld zullen worden' (2 Clem. 9.1).
De reden waarom deze preek op naam van Clemens van Rome staat, is dat de kerkhistoricus Eusebius van Caesarea, die deze brief als eerste noemt, dit werk aan Clemens toeschrijft. Over de werkelijke auteur, plaats van ontstaan en datering is niets met zekerheid te zeggen. De preek wordt doorgaans heel algemeen gedateerd in de eerste helft van de 2e eeuw. Een aanwijzing voor deze vroege datering is het veelvuldig citeren uit apocriefe evangeliën, alsook het feit dat er nauwelijks verwezen wordt naar de geschreven canonieke boeken van het Nieuwe Testament, maar wel telkens naar 'het woord van de Heer', zoals dat bij de Apostolische Vaders vaker gebeurt. 


Citaten


Een aantal mooie, opmerkelijke of behartenswaardige citaten van Clemens, ongewijzigd overgenomen uit de vertaling van A.F.J. Klijn:

1 Clemens:

  • 'Afgunst en jaloersheid leidt tot broedermoord' (1 Clem. 4.7)
  • 'Nadat hij (= Paulus; JMP) de gehele wereld de gerechtigheid had geleerd en hij het uiterste westen (Spanje?; JMP) had bereikt en getuigenis had afgelegd voor de heersers, nam hij afscheid van de wereld en ging naar de heilige plaats' (1 Clem. 5.7)
  • 'Laten we zinloze inspanning, twist en afgunst die tot de dood leidt, vaarwel zeggen' (1 Clem. 9.1)
  • 'Door geloof en gastvrijheid werd hem (= Abraham; JMP) in zijn oude dag een zoon gegeven' (1 Clem. 10.7)
  • 'Door gastvrijheid en vroomheid werd Lot uit Sodom gered' (1 Clem. 11.1)
  • 'Broeders, laten we nederig van geest zijn en alle opschepperij, snoeverij, onbezonnenheid en woede op zij zetten' (1 Clem. 13.1)
  • 'We moeten ons aansluiten bij die vroom zijn en vrede bewaren en niet bij hen die op schijnheilige manier de vrede verlangen' (1 Clem. 15.1)
  • 'Christus behoort tot de nederigen van geest en niet bij hen die zich boven Zijn kudde verheffen' (1 Clem. 16.1)
  • 'Geliefden, past op dat Zijn (= van Jezus; JMP) vele weldaden niet tot ons oordeel worden als we Hem niet waardig leven' (1 Clem. 21.1)
  • 'Laten we er oog voor hebben hoe dichtbij Hij is en dat niets verborgen is van de gedachten en plannen die we maken' (1 Clem. 21.3)
  • 'Laten we kijken naar het wonderbare teken dat in het oosten plaats vindt, en wel in Arabië. Daar is namelijk een vogel die Phoenix heet. Het is de enige in zijn soort en leeft vijfhonderd jaar. Wanneer de tijd komt dat hij door de dood ontbonden zal worden, maakt hij voor zichzelf een nest van wierook, mirre en andere welriekende specerijen. Als de tijd is aangebroken, gaat hij in zijn nest om te sterven. Wanneer het vlees vergaat, ontstaat een worm, die zich voedt met het vocht van het gestorven diere. Dan krijgt hij vleugels. Als hij vervolgens sterk is geworden, ruimt hij het nest op, waarin de beenderen van de vorige vogel liggen. Met deze (beenderen) vliegt hij van Arabië naar de stad Heliopolis in Egypte. En overdag, terwijl allen het zien, vliegt hij naar het altaar van Helios, legt ze daar neer en keert daarna terug. De priesters gaan dan de annalen na en vinden dat hij na verloop van vijfhonderd jaar is verschenen.
    Vinden we het dan groot en verwonderlijk dat de Schepper van het al een opstanding bewerkt van hen die in het vertrouwen van een goed geloof Hem heilig hebben gediend, nu Hij ons door een vogel de grootheid van Zijn belofte toont?' (1 Clem. 25.1-26.1)
  • 'Daar wij een heilig deel zijn, laten we dan alles doen wat tot heiliging strekt, door te ontvluchten kwaadsprekerij, vuile en onheilige omhelzingen, dronkenschap en nieuwlichterij, gruwelijke begeerten, schandelijke echtbreuk en afschuwelijke trots' (1 Clem. 30.1)
  • 'Onze lof moet van God komen en niet van onszelf, want wie zichzelf prijst, haat God. Het getuigenis over onze goede daad moet door anderen gegeven worden, zoals het ook gegeven werd aan onze rechtvaardige vaderen' (1 Clem. 30.6-7)
  • 'Laten we vasthouden aan Zijn zegen en nagaan welke wegen daartoe leiden' (1 Clem. 31.1)
  • 'Wij nu die geroepen zijn door Zijn wil in Christus Jezus worden niet door ons zelf gerechtvaardigd, noch door onze eigen wijsheid, inzicht, vroomheid of werken die we met een heilig hart hebben verricht, maar door het geloof waardoor de almachtige God van eeuwigheid allen heeft gerechtvaardigd' (1 Clem. 32.4)
  • 'Hoe zal dat (het deelachtig worden aan de beloofde gaven; JMP) gebeuren, geliefden? Als onze gezindheid gelovig gericht is op God ...' (1 Clem. 35.5)
  • 'Geliefden, dit is de weg waarop wij ons heil vinden: Jezus Christus, de Hogepriester van onze offers, de Beschermer en Helper van onze zwakheid' (1 Clem. 36.1)
  • 'De geringste onderdelen van het lichaam zijn noodzakelijk en nuttig voor het gehele lichaam' (1 Clem. 37.5)
  • 'Ons hele lichaam (de kerk; JMP) moet gered worden in Christus Jezus en ieder moet onderdanig zijn aan zijn naaste in overeenstemming met de hem gegeven genade' (1 Clem. 38.1)
  • 'De leek is gebonden aan wat de leken is opgedragen' (1 Clem. 40.5)
  • 'U ziet, broeders, hoe groter de kennis is waartoe we waardig gekeurd zijn, des te groter is het gevaar waaraan we bloot staan' (1 Clem. 41.4)
  • 'Ook de apostelen wisten van onze Heer Jezus Christus dat er strijd zou zijn om het bisschopsambt' (1 Clem. 44.1)
  • 'Wij zijn van mening dat het niet gerechtvaardigd is mensen uit hun dienst te zetten die door dezen (de apostelen; JMP) of later door andere aanzienlijke mannen, met instemming van de hele gemeente, zijn aangesteld en die onberispelijk de kudde van Christus in nederigheid hebben gediend, in rust en zonder eigenbelang, terwijl ze gedurende een lange tijd een goed getuigenis van allen hebben ontvangen. Want het zal voor ons geen geringe zonde zijn als we degenen uit het bisschopsambt zetten die onberispelijk en heilig de offers hebben gebracht' (1 Clem. 44.3-4)
  • 'U moet er oog voor hebben dat u enigen die goed leefden, ontzet hebt uit het ambt dat ze onberispelijk en met ere bekleed hebben' (1 Clem. 44.6)
  • 'U zult daarin (in de heilige Schriften; JMP) niet vinden dat rechtvaardigen door heilige mannen zijn afgezet. De rechtvaardigen werden vervolgd, maar dan door wettelozen' (1 Clem. 45.3-4)
  • 'Waarom zijn we gekomen tot een dergelijke waanzin dat we vergeten dat we elkaars lichaamsdelen zijn?' (1 Clem. 46.7)
  • 'Schande is het, broeders, een grote schande en de christelijke levenswandel onwaardig om te vernemen dat de zo stevig gevestigde en oude kerk van Korinthe om een of twee lieden in verzet is tegen de oudsten' (1 Clem. 47.6)
  • 'Laten we hier snel mee stoppen (met het verzet tegen de oudsten; JMP) en neervallen voor de Heer om onder tranen te smeken of Hij zich weer genadig met ons wil verzoenen en ons wil terugroepen tot de eerbiedwaardige en zuivere broederlijke levenswandel' (1 Clem. 48.1)
  • 'De liefde hecht u aan God, liefde bedekt een overvloed aan zonden, liefde verdraagt alles, liefde is geduldig. In liefde is niets onedels en is geen trots; liefde kent geen scheiding; liefde verzet zich niet; liefde doet alles eendrachtig. In liefde worden alle uitverkorenen van God volmaakt, zonder liefde is niets aan God welgevallig. In liefde heeft de Heer zich tot ons genomen. Door de liefde die Hij ons toedroeg, gaf Jezus Christus onze Heer Zijn bloed voor ons naar de wil van God' (1 Clem. 49.6)
  • 'Zij die leiders van het verzet en de tweedracht zijn geweest, moeten hun blik richten op de gemeenschappelijke hoop' (1 Clem. 51.1)
  • 'Broeders, de Heer heeft van niemand iets nodig: niets dan dat wij Hem belijden' (1 Clem. 52.1; vgl. Hand. 17:25)
  • 'Als er door mij verzet is, twist en scheuring, dan ga ik weg en vertrek, waarheen u maar wilt en ik doe wat door het volk (de gemeente) bevolen wordt. Als de kudde van Christus met de aangestelde oudsten maar in vrede leven' (1 Clem. 54.2)
  • 'Ook wij willen daarom voor hen die in zonden zijn, bidden, opdat zij de zachtmoedigheid en nederigheid ontvangen om toe te geven, niet aan onze wil, maar aan die van God' (1 Clem. 56.1)
  • 'U nu, die de grondslag voor het verzet gelegd hebt, moet u onderwerpen aan de oudsten en u laten tuchtigen om tot bekering te komen' (1 Clem. 57.1)
  • 'Als er sommigen niet gehoorzaam zijn aan wat door ons is gezegd, moeten ze weten dat ze in overtreding zijn en in geen klein gevaar verkeren' (1 Clem. 59.1)
  • 'Wij zullen (...) in voortdurend bidden en smeken vragen of de Schepper het vast getal van Zijn uitverkorenenen over heel de wereld onverminderd moge bewaren door Zijn geliefde Knecht Jezus Christus, onze Heer door Wie Hij ons geroepen heeft uit het duister naar het licht, uit onwetendheid tot kennis aangaande Zijn heerlijke Naam' (1 Clem. 59.2)
  • 'Des te meer hebben we u er aan herinnerd (aan de plicht tot een God welgevallig leven; JMP) omdat we precies wisten dat we aan gelovige mensen schreven die in aanzien staan en zich verdiept hebben in de woorden van het onderwijs van God' (1 Clem. 62.3)

2 Clemens:

  • 'Broeders, we moeten over Jezus denken als over God, als over de Rechter van levenden en doden' (2 Clem. 1.1)
  • 'Wat is kennis aangaande Hem (Christus; JMP) anders dan dat we niet verloochenen wat we door Hem weten?' (2 Clem. 3.1)
  • 'Dit is onze prestatie (bedoeld wordt: vergelding voor wat we van Christus ontvangen hebben; JMP): Hem te belijden door Wie we zijn gered' (2 Clem. 3.3)
  • 'Hoe belijden we Hem (Christus; JMP)? Door te doen wat Hij zegt en Zijn geboden niet ongehoorzaam te zijn. Door Hem niet alleen met de lippen te eren, maar met heel het hart en heel het verstand.' (2 Clem. 3.4)
  • 'Laten we Hem niet alleen Heer noemen. Dit zal ons niet redden (...). Broeders, laten we Hem daarom belijden door middel van werken' (2 Clem. 4.1-3)
  • 'Wat moeten we doen om deze dingen (de rust in het komende Koninkrijk en het eeuwige leven; JMP) te bereiken? Niets anders dan heilig en rechtvaardig leven en deze wereldse dingen als vreemd beschouwen en ze niet begeren' (2 Clem. 5.6)
  • 'Als zelfs zulke rechtvaardigen (zie Ezech. 14:14; JMP) met hun eigen rechtvaardigheid hun eigen kinderen niet kunnen redden, hoe kunnen wij dan vertrouwen het koninkrijk van God binnen te gaan als we de doop niet zuiver en onbevlekt bewaren?' (2 Clem. 7.9)
  • 'Daarom, broeders, laat ons strijden in de wetenschap dat we een strijd onder handen hebben (...). Wij zullen nu strijden opdat allen de krans ontvangen (...). En indien we niet allen de krans krijgen, hopen we er toch dichtbij te komen' (2 Clem. 7.1-3)
  • 'Laten we ons, zolang we op aarde zijn, bekeren' (2 Clem. 8.1, vert. JMP)
  • 'Na ons vertrek uit de wereld kunnen we ginds niet meer onze zonden belijden of ons bekeren' (2 Clem. 8.3)
  • 'Zolang we gelegenheid hebben om genezen te worden, moeten we ons aan God toevertrouwen, Die ons geneest. Hem moeten we een tegenprestatie geven. Welke is dat? De bekering uit een zuiver hart.' (2 Clem. 9.7-8)
  • 'Laten we de goddeloosheid ontvluchten, opdat het kwade ons niet overvalt. Want indien we ons inspannen het goede te doen, zal de vrede achter ons aankomen.' (2 Clem. 10.2)
  • 'Laten we elk uur het koninkrijk van God in liefde en gerechtigheid verwachten, daar we de dag van de verschijning van God niet kennen' (2 Clem. 12.1)
  • 'Als de volken de woorden van God uit onze mond horen, bewonderen ze die als schoon en groot. Als ze daarna merken dat onze werken niet in overeenstemming zijn met de woorden die we spreken, keren ze zich van ons af om ons te lasteren en zeggen dat het fabels en bedrog zijn' (2 Clem. 13.3)
  • 'Broeders, als we op deze manier de wil van God onze Vader doen, zullen we behoren bij de eerste Kerk, de geestelijke, die voor de zon en de maan geschapen is' (2 Clem. 14.1)
  • 'Niemand kan uitspreken of zeggen wat de Heer bereid heeft voor Zijn uitverkorenen' (2 Clem. 14.5)
  • 'De aalmoes is goed als boete voor de zonde. Het vasten is beter dan het gebed, aalmoezen beter dan deze twee' (2 Clem. 16.4)
  • 'Een aalmoes maakt de zonde lichter' (2 Clem. 16.4)
  • 'Laten we niet, nu we door de oudsten vermaand worden, net doen of we geloven en opmerkzaam zijn, maar ook wanneer we thuis zijn, moeten we de geboden van de Heer in herinnering houden en ons niet door wereldse begeerten in verkeerde richting laten voeren.' (2 Clem. 17.3)
  • 'We moeten vaker bijeenkomen' (2 Clem. 17.3)
  • 'Want ook ik die zelf een groot zondaar ben en nog niet de verzoeking ben ontvlucht, ik die midden tussen de werktuigen van de duivel sta, span me in rechtvaardigheid na te volgen, opdat ik in staat zal mogen zijn enigszins in de buurt te komen; uit angst voor het komende oordeel.' (2 Clem. 18.2)
  • 'Maar ook moet het onze gedachten niet in verwarring brengen wanneer we zien dat de onrechtvaardigen rijk zijn en de slaven van God in het nauw zitten' (2 Clem. 20.1)
  • 'Geen van de rechtvaardigen heeft snel de vrucht gegrepen, maar hij moest er op wachten' (2 Clem. 20.3)
  • 'Als God het loon van de rechtvaardige daden direct zou geven, dan zouden we al vlug handel drijven en ons niet bezig houden met godsdienst. Dan zouden we de schijn van rechtvaardigen hebben, terwijl we niet najagen wat vroom is maar wat winst brengt' (2 Clem. 20.4)


Literatuur


Historische bronnen:

  • A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981, 141-200: de eerste brief van Clemens (Nederlandse vertaling met inleiding en aantekeningen)
  • A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981, 201-224: de tweede brief van Clemens (Nederlandse vertaling met inleiding en aantekeningen)

Websites